Het verschilt sterk hoe ruimhartig de Nederlandse universiteiten het ius promovendi toekennen aan niet-hoogleraren. Door een wetswijziging in 2017 hebben ook andere wetenschappers dan hoogleraren het recht om iemands proefschrift en verdediging goed te keuren.
Volgens de VSNU-handreiking wordt het ius promovendi voor onbepaalde tijd aan universitair hoofddocenten (uhd’s) toegekend die aantoonbaar een goede onderzoeker en goede begeleider zijn. Aan het begin van het promotietraject dient duidelijk te zijn wie de promotor(en) is/zijn. De Jonge Akademie vindt deze handreiking te restrictief. Onafhankelijk van welke functie iemand heeft (universitair docent: ud, uhd, hoogleraar) is De Jonge Akademie van mening dat de promotor diegene hoort te zijn die de primaire begeleider is. Veel universiteiten vinden deze VSNU-handreiking ook te restrictief en gaan hier flexibeler mee om.
Meer uniformiteit gewenst
Hoewel De Jonge Akademie blij is dat veel universiteiten de VSNU-handreiking ook te beperkend vinden, ziet ze tegelijk een grote verscheidenheid aan regelingen. De Jonge Akademie heeft in kaart gebracht hoe universiteiten de wetswijziging benutten. Dat verschilt van bijna volledig bij het oude model blijven tot en met relatief veel mensen het ius promovendi toekennen. In de tabel staan de flexibelere universiteiten hoger dan die met een smallere invulling.
Bekijk de tabel met de verschillende regelingen
De Jonge Akademie pleit voor een uniforme richtlijn die het ius promovendi voor onbepaalde tijd mogelijk maakt voor zowel uhd’s als ud’s, die daarnaast de mogelijkheid biedt om een copromotor als promotor aan te wijzen gedurende het promotietraject en die er ten slotte voor zorgt dat de u(h)d’s het ius promovendi behouden tot vijf jaar na hun (eervol) ontslag, zodat lopende projecten tot het einde toe kunnen worden begeleid met hen als promotor.